h

Waarom ik een socialist wil zijn

20 april 2020

Waarom ik een socialist wil zijn

Foto: Gundula Vogel / pixabay.com
Als je op Wikipedia de termen socialisme en kapitalisme invoert krijg je de volgende twee definities:

"Socialisme is een politieke maatschappijvorm gebaseerd op gelijkwaardigheid, sociale rechtvaardigheid en solidariteit, of de verzamelnaam voor een verscheidenheid aan politieke en ideologische stromingen die naar een dergelijke maatschappij streven."

"Het kapitalisme is een economisch systeem dat is gebaseerd op investeringen van geld in de verwachting winst te maken. De productiemiddelen zijn meestal in privaat eigendom van particuliere ondernemers die daarbij veelal gebruikmaken van loonarbeid om meerwaarde te creëren."

Ik hoef beide definities maar enkele momenten op me in te laten werken om mij een socialist te willen voelen, een socialist te willen zijn.

Bij de definitie van socialisme vallen mij drie woorden op: gelijkwaardigheid, sociale rechtvaardigheid en solidariteit. Alsof je het over familiewaarden hebt. Empathie, respect en liefde.

Bij het kapitalisme is winst maken een doel op zich, een bijna heilig credo. Maar waarom zou je je leven willen wijden aan winst maken? Welke innerlijke drijfveer ligt daaraan ten grondslag? Eigen gewin, jaloezie, en continuïteit van comfort leiden tot egoïsme, narcisme en corruptie.

In het kapitalisme ligt eigendom bij de rijken en wordt gebruik gemaakt van "loonarbeid om meerwaarde te creëren". Hoe lager de lonen van de arbeiders, hoe hoger de winst voor de kapitalist. De mens wordt op deze manier een middel om een doel te bereiken en de mens wordt niet meer beschouwd als doel op zich.

Ik mijmer nog even na. Kameraad of uitbuiter? Uitbuiter of kameraad?

Het antwoord op de laatste twee vragen is "kameraad", in een bepaald opzicht synoniem aan "broeders en zusters". Die laatste drie woorden klinken overigens behoorlijk religieus.

Over religie hebben we het een volgende keer.

Huiswerkopdracht: Is het opium "van" of "voor" het volk?

De Salonsocialist

Reacties

De materialistische geschiedschrijving gaat uit van de stelling dat de productie en na de productie de ruil van de producten de grondslag is van elke maatschappij-orde. Daardoor zijn de oorzaken van maatschappelijke veranderingen niet te vinden in de hoofden van de mensen, maar in veranderingen in de wijze van produceren en ruilen.
Dat geldt voor vroegere productiewijzen en ook voor de nu te bespreken kapitalistische productiewijze. De mate van ontwikkeling van productiemiddelen en menselijke vaardigheden noemen we de stand van de productiekrachten op een bepaald moment. Tegelijkertijd is er een ontwikkeling in de maatschappelijke verhoudingen waarin de
productie plaats vindt: de productieverhoudingen.
Een belangrijk kenmerk van iedere maatschappijvorm is dat er productie plaats vindt. Dat er gewerkt wordt waardoor mensen in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Het is duidelijk dat in de organisatie van die productie niet alle mensen dezelfde positie hebben. Dat was al zo in de historische maatschappijvormen: de primitieve, de slavenhouders- en de feodale maatschappij.
Algemeen gezegd onderscheiden we ook in het moderne kapitalisme twee belangrijke groepen mensen: De ene groep bezit het vermogen arbeidskracht te verkopen. In moderne termen zijn dat de werknemers (proletariaat). Niet alleen fabrieksarbeiders, maar alle werkende mensen die loon of salaris ontvangen. De andere groep heeft de productiemiddelen in bezit en kan arbeidskracht kopen, de werkgevers (bourgeoisie). In de marxistische maatschappijtheorie worden deze groepen van mensen klassen genoemd. Geschiedenis is vooral geschiedenis van de strijd tussen klassen, vooral die tussen heersende en werkende klassen: klassenstrijd.
De economie van het kapitalisme.
De basis van de kapitalistische economie is de productie van ‘waren’. Een WAAR heeft gebruikswaarde: het is nuttig voor de bevrediging van een menselijke behoefte. Een waar heeft ook meestal ruilwaarde, waren van gelijke ruilwaarde kunnen tegen elkaar worden geruild. En een waar is altijd een product van arbeid. De waarde van een waar wordt dan ook bepaald door de voor de productie van die waar gebruikte (maatschappelijk noodzakelijke) arbeidstijd. Een bijzondere waar is de arbeidskracht. Het verbruik van die waar levert arbeid (lichamelijk of geestelijk) en die arbeid heeft het vermogen zelf waarde voort te brengen. Ook de waarde van de waar arbeidskracht wordt bepaald door de maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd die nodig is voor de productie van die arbeidskracht, de kosten van levensonderhoud. De bezitter van productiemiddelen, de ondernemer, koopt de arbeidskracht dus tegen de werkelijke waarde, maar bepaalt zelf de arbeidstijd. De werknemer produceert de waarde van zijn arbeidskracht in een bepaalde tijd (de noodzakelijke arbeidstijd) en in de rest van de arbeidstijd (meerarbeid) een meerproduct: meerwaarde. De ondernemer heeft het recht zich dat meerproduct, meerwaarde, toe te eigenen.
Toen Karl Marx bijna 200 jaar geleden de toenmalige kapitalistische economie analyseerde, beschreef hij ook de hier genoemde processen. Hij gebruikte andere termen. Schreef niet over werknemers, maar over arbeidersklasse of proletariaat. Niet over werkgevers, maar over kapitalistenklasse of bourgeoisie. Het verschil tussen dat wat een arbeider nodig heeft om met zijn gezin van te leven en het door hem geproduceerde, noemde Marx “meerwaarde”.
Die meerwaarde ontdekte hij als bron van de winst.
In een kapitalistische economie moet er voortdurend meer en goedkoper geproduceerd worden. Een onderneming die in de concurrentie niet mee kan gaat failliet. Dat geldt niet alleen voor ondernemingen, ook landen en andere economische eenheden concurreren met elkaar. Dat meer en goedkoper produceren leidt aan de ene kant tot welvaart en economische groei, aan de andere kant tot steeds meer problemen. De concurrentie en de strijd om lonen en werktijden dwingen ondernemers hun productie steeds te moderniseren door vooral op loonkosten te besparen: mechanisering, automatisering, robotisering. Maar door die besparingen op arbeid daalt de winst. Want alleen menselijke arbeid heeft het vermogen meerwaarde te scheppen. Bij de productie van machines, computers, automaten en robots zelf wordt wel meerwaarde gerealiseerd en winst gemaakt.
Maar als machines, automaten robots worden ingeschakeld bij de productie van andere producten, dragen zij slechts de in hun productie vastgelegde waarde over aan die producten. Als machines menselijke arbeid overbodig maken, daalt de meerwaarde en ook de winst. Machines maken de arbeid productiever. En ze maken een deel van de arbeid overbodig. Ze produceren wel waarde (ze dragen waarde over), maar geen meerwaarde. Dat proces zorgt in eerste instantie wel voor hogere productie, vooruitgang en welvaart. In de aanvang ontwikkelt een kapitalistisch economisch systeem zich razendsnel, met groeicijfers van wel tien procent of meer per jaar. Gedwongen door de concurrentie moet er steeds goedkoper en daardoor meer geproduceerd worden. Die in het kapitalisme noodzakelijke en onvermijdelijke economische groei leidt tot grote problemen op het gebied van natuur, milieu en klimaat. En die door de concurrentie economisch noodzakelijke groei leidt samen met achterblijvende lonen en salarissen, tot stagnerende koopkracht en tot toenemende ongelijkheid in rijkdom en vermogen. Ook doordat er voor de in de bloeiperiode opgehoopte kapitalen vaak te weinig investeringskansen zijn. De door technologische vooruitgang overbodig geworden werknemers ontvangen geen loon of salaris meer (en lagere uitkeringen) en kunnen de grotere hoeveelheid goederen niet meer kopen. Er wordt meer geproduceerd, maar minder geconsumeerd. Dalende winsten, stagnerende economische groei, overproductie, onderconsumptie, kapitaaloverschot, daling van koopkracht. En regelmatig voorkomende recessies en depressies. Oplossingen werden en worden gezocht door kapitaal buiten de grenzen te investeren, op zoek naar grondstoffen, arbeidskrachten, vestigingsplaatsen en nieuwe afzetmarkten. Deze eerste uitgebreide globalisering van de kapitalistische economie, aan het eind van de negentiende eeuw, leidde tot spanningen en tegenstellingen, vergelijkbaar met die van de huidige globalisering. Die eerste globalisering, in de vorm van kolonialisme en imperialisme, bood geen definitieve oplossing voor de problemen van de kapitalistische economie. Concurrerende mogendheden kwamen met elkaar in botsing, op zoek naar grondstoffen, arbeidskrachten, afzetmarkten en nieuwe vestigingsgebieden. Die botsingen leidden in de 20-ste eeuw tot twee wereldoorlogen.
De verklaring voor de problemen en crises in het kapitalisme is dus vooral te vinden in de wet van de tendensiele daling van de winstvoet als gevolg van de veranderende verhouding tussen constant en variabel kapitaal, tussen kapitaal geïnvesteerd in machines en grondstoffen en kapitaal geïnvesteerd in arbeid. Als gevolg hiervan stagneren de investeringen en de kapitaalsaccumulatie. Juist de technologische vooruitgang in het kapitalisme is op langere termijn de oorzaak van stilstand, stagnatie en crisis. De minder dramatische recessies duiden vooral op problemen van overproductie en onderconsumptie. In extreme situaties kunnen die leiden tot crisis, zoals in de jaren 1930.
Ook met de hier uiteraard vereenvoudigde samenvatting kan geconcludeerd worden dat de marxistische analyse van de kapitalistische economie ondanks alle veranderingen nog steeds nuttig en bruikbaar is. Dat was ruim 150 jaar geleden ook de kracht van het werk van Marx: een analyse van de toenmalige economie en de daaraan gekoppelde maatschappelijke verhoudingen.
De tijdgenoten/voorgangers van Marx, de klassieke economen David Ricardo, Adam Smith, John Stuart Mill en anderen waren in hun periode progressief omdat hun aanval gericht was op de resten van het feodale stelsel, een aanval op de feodale grondrentetrekkers en de ouderwetse woekeraars. Zij beschouwden bourgeoisie en proletariaat, ondernemers en arbeiders, als vertegenwoordiger van de moderne tijd, productieve arbeid verrichtend. De klassieke economen formuleerden, voortkomend uit de Verlichting, de in hun tijd moderne theorieën ten behoeve van het opkomende kapitalisme. Een toen nieuw en modern economisch systeem dat zij beschouwden als het eindpunt van een progressieve ontwikkeling. Ook toen al: het einde van de geschiedenis!
Voor Marx was er helemaal geen sprake van het einde van de geschiedenis, integendeel. Hij wees op de belangrijke rol van het kapitalisme en van de kapitalistische heersende klasse in de toenmalige vooruitgang en in het opruimen van de resten van het feodalisme. Maar tegelijk ook op het te verwachten einde van de kapitalistische maatschappijordening.
Begrijpelijk, omdat juist Marx de fundamentele tegenstellingen en onevenwichtigheden in het kapitalisme heeft bloot gelegd en geanalyseerd. Het werk van Marx is dan ook niet alleen een economische, maar ook een sociale en historische wetenschap. Het bestaande economische systeem stuurt de maatschappelijke ontwikkeling. En is een historisch gegroeid maatschappelijk heden, met een verleden en met tendensen die vooruitwijzen naar een mogelijke maatschappelijke toekomst.

Reactie toevoegen

(If you're a human, don't change the following field)
Your first name.
(If you're a human, don't change the following field)
Your first name.

Plain text

  • Geen HTML toegestaan.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.

U bent hier